Cornelis van Eesteren
en Jakoba Mulder
De Tuinsteden
Cornelis van Eesteren
Cornelis van Eesteren werd in 1897 geboren in Alblasserdam. In 1914 ging hij architectuur studeren aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam. Op een studiereis door Europa komt hij in contact met vele internationale architecten en ontwerpers. Hij besluit dat hij stedenbouwkundige wil worden en volgt daarvoor een opleiding in Parijs. In 1921 won hij de ‘Prix de Rome’ met zijn ontwerp voor een Instituut van Schoone Kunsten. Aan de prijs is een reis door Europa verbonden. In Berlijn en Weimar maakt Van Eesteren kennis met een nieuwe lichting architecten, ontwerpers en kunstenaars, onder wie Erich Mendelsohn, Adolf Behne, Hans Richter en Walter Gropius. Met kunstenaar Theo van Doesburg werkte hij enige tijd samen. In 1925 won hij een ontwerpwedstrijd voor Unter den Linden in Berlijn. Dit betekende zijn internationale doorbraak. Enkele jaren hierna gaat Van Eesteren aan de slag voor de Gemeente Amsterdam. Van 1930 tot 1947 was Van Eesteren voorzitter van het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM), en in 1933 organiseerde hij het vierde congres met als thema 'De functionele stad', waarin de vier functies: wonen, werken, verkeer en recreatie worden gescheiden.
"Het enige doel van onze inspanningen is om architectonische en stedenbouwkundige methoden te ontwikkelen die passen bij zowel de behoeften als de technische middelen van onze tijd, om zo bij te dragen aan een gezondere en gelukkigere omgeving voor mensen."
Naast zijn aandeel in het CIAM sluit de visie van Van Eesteren aan bij de pioniers van het ‘Nieuwe Bouwen’ en ‘De Stijl’. Het ideaal van het Nieuwe Bouwen was het scheppen van een – tijdloze – democratische architectuur die tegemoetkomt aan de behoeften van de burger. De Stijl was een kunststroming waarvan de oprichter, Theo van Doesburg, dichter bij een ‘universele waarheid’ wilde komen door abstracte beelden op te bouwen uit vlakken en lijnen in primaire kleuren.
Jakoba Mulder
Jakoba Mulder werd op 2 maart 1900 geboren in Breda. In 1918 begon ze als een van de eerste vrouwen aan de opleiding Bouwkunde aan de Technische Hogeschool in Delft en werd in 1925 voorzitter van Delftse Vrouwen Studentenvereniging. In 1926 won ze een prijs voor een nieuwe brandweerkazerne. De jury roemde haar ontwerp om zijn stoere mannelijke geest en was dan ook uiterst verbaasd toen zij zich bekendmaakte als prijswinnaar.
“De opdracht was nou niet bepaald romantisch: een brandweerkazerne is nu eenmaal geen kleuterschool.”
Door haar status als ongehuwde vrouw kon Mulder in 1930 aan de slag bij de afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst Publieke Werken in Amsterdam. Daar begon ze als adjunct-architecte en werkte samen met architecten als Lohuizen, Van Eyck en Van Eesteren. Tijdens haar werk maakte ze tal van iconische ontwerpen, zoals het Amsterdamse Bos, het Beatrixpark en de speelvijvers aan de Gibraltarstraat en het Bellamyplein. In al haar ontwerpen stelde zij het sociale welzijn van de mens voorop. Mulder werkte nauw samen met Van Eesteren aan het AUP. In 1958 volgt zij als eerste vrouw Van Eesteren op als hoofd Stadsontwikkeling. In die tijd was zij vooral bezig met de ontwikkeling van Zuidoost, waarbij ze pleitte voor een combinatie van laag, midden en hoogbouw. Hoofdontwerper Siegfried Nassuth dwong echter af dat ‘De Bijlmer’ hoofdzakelijk hoogbouw moest worden. Mulder verliest de strijd en gaat met pensioen, hoewel ze door het hele land lezingen blijft geven. Op 5 november 1988 overleed ze op 88 jarige leeftijd.
Algemeen Uitbreidingsplan
In 1928 werd de afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst der Publieke Werken in Amsterdam opgericht. Deze afdeling boog zich over het plan voor de uitbreidingsgebieden ten westen en zuiden van Amsterdam. De aanleiding van het uitbreidingsplan was de woningcrisis waar Amsterdam tot eind 19e eeuw in verkeerde. In 1935 werd het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP.) vastgesteld. Bij het ontwerp liet Van Eesteren een aantal zaken meewegen. Zo wilde hij door voorzieningen in de wijken – winkels, scholen, parken, kerken etc. – de bewoners een grote mate van zelfstandigheid bieden ten opzichte van de oude stad. Doorgaand verkeer en buurtverkeer werden gescheiden; aan doorgaande wegen werden vooral winkels gepland en zo min mogelijk woonhuizen. Hoog- en laagbouw wisselden elkaar af, waarbij hoogbouw voor ‘markante punten’ tussen de lage eengezinswoningen in de wijk zorgden. Dat alles moest optimaal worden georiënteerd ten opzichte van de zon. De nieuwe uitgangspunten en idealen werden samengevat in: ‘licht, lucht en ruimte’.
Westelijke Tuinsteden
De Westelijke Tuinsteden is bekendste uitwerking van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) Van Eesteren heeft een grote rol gespeeld in de realisatie hiervan met een team van stedenbouwkundigen, waaronder Theo van Lohuizen en Jakoba Mulder, werd er een toekomstplan bedacht voor woningen aan de rand van Amsterdam. De rol van Jakoba Mulder is in dit verhaal lang onzichtbaar gebleven. Zij volgde Cornelis van Eesteren op als hoofd van de afdeling Stadsontwikkeling bij de Dienst Publieke Werken in Amsterdam en heeft daarmee een grote invloed gehad op de ontwikkeling van Amsterdam in de tweede helft van de twintigste eeuw
1936–1965
Bos en Lommer
Bos en Lommer kan als voorloper van de Westelijke Tuinsteden worden beschouwd. Het stedenbouwkundig plan voor Bos en Lommer werd ontwikkeld tussen 1930 en 1933. In 1936 begon de bouw van Landlust, een eerste experiment met een groot bouwblok met een binnentuin van Mien Ruys. De rest van Bos en Lommer volgde twee jaar later.
Bos en Lommer was de eerste wijk waar nieuwe ideeën over stedenbouwkunde op grotere schaal werden toegepast, bijvoorbeeld door het toepassen van strokenbouw. Verder werden de kavels deels bebouwd met (halfopen) woonblokken. Door de crisis moesten de plannen voor Bos en Lommer worden aangepast. De prijzen van de bouwgrond werden zo hoog dat er in een hogere dichtheid gebouwd moest worden. Er is dus minder ‘licht en lucht’ tussen de stroken dan oorspronkelijk gepland.Het westelijke deel kwam na de oorlog tot stand, dit deel wordt tegenwoordig de Kolenkitbuurt genoemd, naar de opvallende Opstandingskerk van architect Marius Duintjer.
1951–1965
Slotermeer
Op 7 oktober 1952 opende Koningin Juliana de tweede westelijke tuinstad, Slotermeer. De eerste bewoners waren vooral arbeiders uit de drukke binnenstad of van het platteland. In de naoorlogse wijk was er volop ruimte, groen en water voor een aangename leefsfeer. In het hart van Slotermeer ligt het levendige Plein ‘40-’45 met vele winkels van lokale ondernemers, een dagmarkt, het ‘Tuinstadhuis’ (sinds 1990 stadsdeelkantoor), hotels en een kleine haven.
Al heeft er in Slotermeer geen grootschalige sloop en nieuwbouw plaatsgevonden, er zijn wel beeldbepalende gebouwen gerenoveerd, zoals de Verfdozen en de Airey-woningen. Ook zijn er enkele nieuwbouwprojecten toegevoegd aan het straatbeeld. Bijvoorbeeld het multifunctionele wijkcentrum De Honingraat aan de Slotermeerlaan, of schoolgebouw De Heldring aan het Gerbrandypark. Gelukkig kan nog altijd de sfeer van de beginjaren van de wijk geproefd worden. Het gemeentelijk beschermd stadsgezicht, bekend als het Van Eesteren Buitenmuseum, is daar een goed voorbeeld van.
1953–1965
Geuzenveld
Halverwege de jaren vijftig werd de tuinstad Geuzenveld gerealiseerd. De zes buurten rondom het Lambertus Zijlplein zijn allemaal door een andere architect ontworpen. Dat de woningen niet te frivool mochten zijn is het enige waar de zes architecten het over eens waren. Door de verschillende opvattingen is Geuzenveld een gevarieerde wijk geworden met een mix aan naoorlogse woningen in de sociale huursector en nieuwe koopwoningen.
Van de nieuwbouw springt het Parkrandgebouw aan het Eendrachtspark het meest in het oog. Ook noemenswaardig zijn de scholen van het Amsterdamse H-type, die hun naam ontlenen aan de H-vormige plattegrond. In deze ontwerpen zijn de klaslokalen zodanig op de zon gesitueerd dat er lekker veel licht binnenvalt. De wijk grenst aan natuur- en recreatiegebieden de Brettenzone en Tuinen van West. Op het randje tussen stad en polder staat een blokje van zes atelierwoningen. De creatievelingen horen er nog altijd bij in Geuzenveld, net als de vele studenten.
1954–1965
Slotervaart
Ondertussen werd aan de andere kant van de Sloterplas de wijk Slotervaart gebouwd. De wijk dankt zijn naam aan de vroegere waterweg die ooit de Overtoomse Sluis met het dorp Sloten verbond. De architectuur van Slotervaart is een mengeling tussen laag-, midden- en hoogbouw. Van de naoorlogse bouw zijn de zaagtandwoningen verreweg het meest bekend. De woningen met de zigzag gevels hebben de bijnaam ‘Bluebanddorp’ gekregen, vanwege de herkenbare blauwe omlijsting van het dak. Het grote complex Sloterhof uit 1959 is inmiddels een Rijksmonument.
Klusflat Klarenstraat is een landelijk voorbeeldproject van hoe een naoorlogse portieketageflat door kopers zelf kan worden getransformeerd tot een gedifferentieerd woongebouw. De centrale as in de wijk is de Johan Huizingalaan, een drukke straat met winkels en restaurants. Ook zijn er in Slotervaart kantoren, zoals in het Rieker Business Park, waar IBM lange tijd haar hoofdkantoor had.
1955–1965
Overtoomse Veld
Al in 1959 begon de bouw van de volgende tuinstad: het Overtoomse Veld. Ten oosten van deze wijk ligt het Rembrandtpark, als groene buffer met de vooroorlogse stad. De straten in deze wijk zijn vernoemd naar Nederlandse schilders en tekenaars, met als middelpunt het August Allebéplein. Net als de nabijgelegen wijk Slotervaart bestaat Overtoomse Veld uit een mix van laag-, midden- en hoogbouw.
De stedelijke vernieuwing is hier nog volop gaande. Er wordt ingezet op een leefmilieu met veel menging van functies, hoge dichtheid en gesloten bouwblokken. Van oorsprong kent de wijk al veel verschillende functies en voorzieningen gericht op de hele stad. Zoals de busremise van het GVB, het World Fashion Centre en ziekenhuizen.
1957–1965
Osdorp
Osdorp is de laatste tuinstad van de Westelijke Tuinsteden. Vanuit alle tuinsteden komen bewoners winkelen op het Osdorpplein en gaan ze naar het theater in De Meervaart. In 1960 werd aan de Saaftingestraat een bijzondere paal in de grond geslagen: de 100.000e van de Westelijke Tuinsteden.
Van alle tuinsteden heeft Osdorp de meest in het oog springende Skyline, zeker vanaf de Sloterplas. In de jaren zestig voldeed hoogbouw vooral aan de voortdurende vraag naar woningen. Torenwijck wordt de ‘goudkust’ genoemd. En de flats aan de Notweg waren voor die tijd een noviteit, met liften, stortkokers en zelfs een vernuftig rek om de was op het balkon mee te verbergen. De technologische vooruitgang en modernisering hebben niet stilgestaan en er zijn inmiddels een paar fraaie nieuwbouwprojecten gerealiseerd. Het Oklahoma-gebouw aan de Ookmeerweg is een trekpleister voor architectuur-adepten waar vooral de zwevende etages bijzondere elementen zijn. Ook markant is de aluminium-kleurige Schutterstoren aan het Oeverpad.
1950–1965
Andere Tuinsteden
Het belang van groen
Groen speelt een belangrijke rol in het Algemeen Uitbreidingsplan. Voor het eerst in de Europese geschiedenis werd groen een bepalende factor voor het stedenbouwkundig ontwerp van een stad. Groen veranderde in die tijd van een voorrecht van weinigen in een vanzelfsprekendheid voor iedereen. Aan het AUP ligt het concept Tuinstad ten grondslag, destijds overgewaaid uit Engeland naar idee van architect Ebenezer Howard. De afdeling Stadsontwikkeling borduurde in de jaren twintig voort op dit idee. Volgens functionalistische principes werden wonen, werken, verkeer en recreatie geordend en meestal van elkaar gescheiden. Het groen in de Westelijke Tuinsteden is ontworpen als doorlopend groen vanaf de woning naar de grote schaal van het landschap. De meeste woningen in de Westelijke Tuinsteden liggen aan een gemeenschappelijke binnentuin, of een groen hof. In de Westelijke tuinsteden zijn veel parken te vinden. De afdeling Stadsontwikkeling streefde ernaar dat elke bewoner in de nieuwe tuinsteden een park zou aantreffen binnen 800 meter van zijn of haar woning. Bijvoorbeeld het Gerbrandypark, Eendrachtspark, Rembrandtpark en Stadsdeelpark Osdorp, maar ook herdenkingspark Westgaarde is een belangrijke groene oase en niet te vergeten de Sloterplas!